Direct naar de contentDirect naar de footer

Geschiedenis

Al eeuwen lang tevreden gasten.

De oorsprong

Het Haagsche Schouw is vermoedelijk in de vroege middeleeuwen al gesticht als veerhuis.
Volgens het ‘oude register van Graaf Florens´ uit ca. 1282, wordt het veer in de Grafelijke lenen van de heer Van Wassenaer vermeldt onder de naam Dodinsvere (ook wel Doeninxveer). Het was dé plek om de Rijn over te steken. Later werd het veerhuis een tolpoort.

Om de Rhijn over te steken moest er tot 1912 bij de tolpoort tol betaald worden om van Leiden naar Wassenaar te reizen -de fiscus was er toen ook al vroeg bij- en uiteindelijk werd het een pleisterplaats om voerlieden en hun paarden te laven. (Het lessen van de dorst)

In 1629 werd het veerhuis herbouwd tot herberg en voorzien van een trapgeveltje.

In 1908 volgde een tweede herbouw naar de stijl van toen.
In 2008 heeft dit pand een grondige restauratie ondergaan met een hoge monumentwaarde.

Pas in 1902 kwam er een vaste oeververbinding maar de al in 1629 gestichte herberg, toepasselijk Het Haagsche Schouw genoemd, was toen al niet meer weg te denken.

De band met Kasteel Duivenvoorde in Voorschoten

De heren van Wassenaer van Duivenvoorde waren in bezit van een groot grondgebied. Zij hadden grote invloed en bestuursrechtelijke bevoegdheden over Voorschoten en omgeving.

Het veerrecht (de tolheffing) van Het Haagsche Schouw was in handen van de heren van Duivenvoorde. Het werd verpacht en heette in eerste instantie Het Schouw van Duivenvoorde. Later veranderde de naam naar Het Haagsche Schouw. Dit kan een richtingaanduiding zijn geweest voor reizigers die vanuit het noorden de Rhijn over werden gezet op weg naar het dorp Den Haag met een Schouw. Een schouw is een platte boot.

Op 11 januari 1749 wordt in de Leydsche Courant het pand te huur aangeboden met de tekst: Een vermaarde en zeer neringrijke herberg genaamd Het Haagsche Schouw, of vanouds Het Schouw van Duvenvoorden… met het recht van overvaart over de Rhijn en de schouw daartoe dienende.

Een tevreden gast

In de 17e eeuw passeerde de schrijver en dichter Constantijn Huygens
de ´Duivenvoorder Schouw´ tijdens een reis. Hij gebruikte hier het ontbijt dat zó overdadig was dat hij voor een middagmaal, als iemand het hem zou aanbieden, zou moeten bedanken. Hij was onder de indruk van het onthaal en roemde het ontbijt in een gedicht. Dit gedicht, Uytwandelingh, staat in zijn boekwerk Korenbloemen. Het ontbijt was zo royaal, dat hij ruimschoots de dag kon doorkomen. Het veerhuis annex herberg was een gerenommeerd plaats om zich te verpozen.

Uytwandelingh

Twee Meeren voor mijn’ Koets, twee Knechts, een Hond, een’ Luyt;

Met die onnos’le sleep trock ick ten huysen uyt,

Als Kijcker, en uyt lust om hier en daer te spieden,

Wat wel, en wat niet wel, bij kloeck’en slechte lieden

Te wege was gebracht, in ’t spillen van haer geld

Aen Boomen in der Aerd, of Steen op Steen gestelt.

Aen Duyvenvoorder Schouw beraedd’ick my te toeven;

Om my en mijn gespann soo tijdelick te toeven,

Dat ons een heel Ontbijt streckt’ een half Middaghmael,

En ick met eeren, moght ontseggen het onthael

Dat yemand my, ongeern of geern, te Noen moght schaffen.

Een antiek staaltje marketing

Er is onder meer een 18e eeuwse prent van de harddraverijen die werden gehouden bij Het Haagsche Schouw om publiek te trekken. De herbergier loofde de gouden of zilveren zweep uit voor het winnende paard. De harddraverijen stonden in verband met de paardenmarkt zoals die als vanouds in Voorschoten worden gehouden. De Voorschotense paardenmarkt vindt nog steeds jaarlijks plaats.